Leven met dementie
Deze website is een archiefversie. Lees hier meer.

Richtlijn voor probleemgedrag bij dementie

Bewerkte versie - Redactioneel - 13-08-2020

(Eerste versie gepubliceerd op 3-4-2018)

VrouwDe beroepsorganisaties van specialisten ouderengeneeskunde en psychologen (resp. Verenso en NIP) brachten in 2018 een gezamenlijke nieuwe richtlijn uit voor het omgaan met probleemgedrag bij mensen met dementie in woonzorgcentra en in de thuissituatie. 

Probleemgedrag

‘Probleemgedrag’ wordt in de richtlijn omschreven als ‘alle gedrag dat gepaard gaat met lijdensdruk of gevaar voor de persoon met dementie of voor mensen in zijn of haar omgeving’. Er is bewust voor de term ‘probleemgedrag’ gekozen in plaats van termen als ‘onbegrepen gedrag’. “Het woord probleem, is afgeleid van 'problema' dat opgave betekent, en dat geeft ons inziens goed aan dat we voor een opgave staan”, zeggen de samenstellers. 

En: “Het gedrag hoeft misschien ook niet te veranderen, dat kan ook niet altijd. Lijdensdruk en gevaar kan ook afnemen als enkel de omgeving verandert of ontlast wordt”. 

Over de oorzaken van probleemgedrag zegt de richtlijn: “Menselijk gedrag ontstaat vanuit een complex samenspel van biologische, psychologische, sociale en fysieke omgevingsfactoren. Of het gedrag als probleem wordt ervaren heeft te maken met de gevolgen van dat gedrag, voor de persoon zelf of diens omgeving”. Wat in de ene situatie niet problematisch is, kan dat in de andere wel zijn.

Aanbevelingen

DocumentUitgangspunt van de richtlijn is dat de start altijd moet liggen bij een goede multidisciplinaire methodische analyse van het probleem. De ins en outs hiervan worden in een apart hoofdstuk beschreven. Daarna wordt er voor zes vormen van probleemgedrag aanbevelingen gedaan: depressief, angstig, apathisch, psychotisch en geagiteerd gedrag en nachtelijke onrust. De aanbevelingen betreffen zowel ‘psychosociale interventies’ (meestal eerste voorkeur) als gedragsbeïnvloedende medicijnen. Benadrukt wordt het belang van het monitoren en evalueren van psychofarmaca. Hiervoor worden ook handvatten aangereikt. Verder bevat de richtlijn aanbevelingen voor de organisatie van zorg en doseringstabellen voor gedragsbeïnvloedende medicijnen.

De richtlijn bevat de volgende algemene aanbevelingen:

  • Alvorens te starten met een psychofarmacon vergewist de arts zich ervan dat er een goede probleemanalyse van het probleemgedrag heeft plaatsgevonden, dat een daarop gebaseerde behandeling heeft plaatsgevonden die onvoldoende effect had, dat niet-farmacologische behandelingsopties benut zijn en dat dat er bewijs is voor effectiviteit van het voor te schrijven psychofarmacon.
    De arts noteert indicatie/doelsymptoom waarvoor het psychofarmacon wordt voorgeschreven en overlegt over het starten van het psychofarmacon met de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt.
  • ‘Zo nodig gebruik’ van psychofarmaca voor probleemgedrag bij mensen met dementie wordt ontraden. Slechts in uitzonderlijke, nauwkeurig omschreven situaties is er enige ruimte voor prescriptie van een psychofarmacon voor intermitterend gebruik.
  • In acute crisissituaties (heftige agitatie/agressie/angst) of in situaties met afweer/agressie bij verlenen van noodzakelijke zorg kan, in situaties met gevaar/ernstige lijdensdruk voor de patiënt of gevaar voor anderen, een psychofarmacon worden voorgeschreven ter sedatie (haloperidol; lorazepam).
    Besluit hiertoe vindt door de arts plaats. Deze informeert de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt, zorgt voor adequate verslaglegging, en handelt conform de wettelijke regels die gelden rond dwangbehandeling. Sedatie vindt zo kort mogelijk plaats.
  • Na starten van een psychofarmacon voor probleemgedrag bij mensen met dementie worden de eerste maand minimaal wekelijks effect en bijwerkingen gemonitord en daarna minimaal maandelijks.
  • Uiterlijk drie maanden na starten van een psychofarmacon (antipsychoticum, antidepressivum, cholinesteraseremmer) voor probleemgedrag bij mensen met dementie wordt een afbouwpoging gedaan met als doel te stoppen. Geadviseerd wordt om geleidelijk af te bouwen.
  • Anxiolytica en hypnotica dienen niet langer dan twee tot vier weken te worden gebruikt. Geadviseerd wordt geleidelijk af te bouwen.
  • Herstarten van een psychofarmacon (antipsychoticum, antidepressivum, cholinesteraseremmer) voor probleemgedrag bij mensen met dementie na stoppen is in uitzonderlijke gevallen mogelijk. Bijvoorbeeld wanneer ernstig probleemgedrag terugkeert na een afbouw-/stoppoging welke plaatsvindt binnen drie maanden na aanvang van de behandeling.
  • Chronisch gebruik van een psychofarmacon (antipsychoticum, antidepressivum, cholinesteraseremmer) voor probleemgedrag bij mensen met dementie is alleen acceptabel wanneer er minimaal twee afbouw/stoppogingen gedaan zijn, psychosociale interventies niet effectief gebleken zijn en externe consultatie door kaderarts PG, ouderenpsychiater of Centrum voor Consultatie en Expertise (bij zeer complexe problematiek) heeft plaatsgevonden.  

Download hier de richtlijn

Bron: Verenso

Toon alle gerelateerde artikelen